jjjjjjjjjjjjjjjjjjjjjjjjjjjjjjjjjjjjjjj

Met een rugzak om naar het einde van de nacht

Vanaf september 2007 reis ik een aantal maanden door het Midden Oosten, Iran, Pakistan en India. Op deze blog kun je mijn sporen volgen
Hier zijn trouwens foto's te zien.

dinsdag, februari 13, 2007

Interview met Abram de Swaan

Vorige week woensdag verscheen er in Folia een interview van mijn hand met scheidend universiteitshoogleraar Abram de Swaan. Hieronder de volledige tekst.

"Sociale wetenschappers moeten streven naar een omvattende theorie van menselijke samenlevingen"

Afgelopen week ging universiteitshoogleraar Abram de Swaan met pensioen. Een terugblik op zijn wetenschappelijke carrière. ‘Ik heb een omnivore nieuwsgierigheid.’ - Sake van der Wall

Het was een groots gebeuren, zegt hij zelf over zijn afscheid als universiteitshoogleraar van de UvA op vrijdag 26 januari. Het is echter geen afscheid van de wetenschap; Abram de Swaan (65) blijft doorgaan met zijn werk als sociaalwetenschapper. In zijn afscheidsrede verwees hij naar zijn promotor Nico Frijda die in het vijftiende jaar van zijn emeritaat nog een grote studie schreef. Twee dagen later voegt De Swaan daaraan toe: ‘Wat ik doen ga? Minder van hetzelfde, zoals ik in mijn rede zei.’

De Swaan karakteriseert zichzelf als iemand met een ‘omnivore nieuwsgierigheid’. Hij schreef over tal van onderwerpen. Van een proefschrift waarin hij economische rational choice-modellen toepaste op kabinetsformaties, tot zijn magnum opus In Care of the State (1988), waarin hij de opkomst van de verzorgingsstaat in Europa en Amerika in een vergelijkend historisch- sociologisch kader zet. Een tiental jaren later volgde een studie over de wijze waarop de zesduizend taalgroepen waaruit de mensheid bestaat met elkaar een ‘wereldtalenstelsel’ vormen. Dezer dagen verscheen een bundel over sociale identificaties en massaal geweld: Bakens in niemandsland. Verder deed hij onder meer onderzoek in een kankerziekenhuis, vestigde hij zich als psychoanalyticus en was hij betrokken bij de oprichting van de Amsterdam School for Social Research (ASSR).

Wat is in die verscheidenheid aan onderwerpen de rode draad?
‘Ik heb zelf het idee dat die uiteenlopende thema’s bijeengekomen zijn in het programma van de Amsterdamse School, die ik twintig jaar geleden heb helpen oprichten en die een zeer uitgesproken wetenschappelijk programma had in de eerste tien jaar van zijn bestaan. We deden aan historische, vergelijkende, empirische en sociale wetenschap – enkelvoud, dus niet sociale wetenschappen: er is maar één sociale wetenschap. Er is ook maar één mensheid. Het is toch een wonderlijke soort, en daarover moet het gaan.

Mijn collega Jan Breman noemde de school antidisciplinair, in de zin dat we de grenzen van de disciplines wilden overstijgen. We waren tegen de metafoor van afstand, zo van ‘de psychologie ligt toch heel ver van de sociologie’. De verschillende disciplines kun je je veel beter voorstellen als een kluwen touw. Als je aan één kant begint, ligt er een lange lus tot het volgende knooppunt, maar tegelijk raakt die draad dat knooppunt meteen: de wetenschap is een n-dimensionale ruimte met heel onverwachte en onvoorspelbare raakpunten. In de ASSR kwamen antropologen, sociologen en politicologen door de onderlinge discussie tot allerlei nieuwe en interessante inzichten.’

De ASSR concurreerde – om wetenschappelijke erkenning en om NWO-gelden – met het ICS (in Utrecht en Groningen), waar de sociologie bedreven werd volgens de strenge principes van rational choice-modellen. U hebt, met name in uw proefschrift, met formele modellen gewerkt. Hoe passen die in uw multidisciplinaire studies?

‘Ik heb formele modellen en statistische concepten altijd in de eerste plaats opgevat als intellectuele begrippen die ook geldig zijn buiten de strikt formele of de kwantitatieve context. Je moet niet altijd alles precies getalsmatig willen uitwerken. Je moet je formele analyse juist in de bredere en veranderlijke maatschappelijke context plaatsen. In mijn eigen werk leg ik de nadruk op maatschappelijke verandering, op een procesbenadering. Mensen vormen met elkaar een samenleving, maar worden door die samenleving ook weer gevormd. Ik wil laten zien hoe dat werkt. Binnen die omvattende en veranderende structuur wil ik ook aan de hand van formele modellen laten zien hoe een bepaalde sociale mechaniek functioneert en de structuur ook weer verandert. Het geheim van de smid is om het verband te laten zien tussen langlopende, brede maatschappelijke ontwikkelingen en de onderlinge wisselwerking van individuele motieven, die zelf weer door die context mede bepaald zijn.

‘Een principieel probleem van de formele besluitvormingstheorie is dat mensen altijd verschillende waarden tegelijk hanteren. Iemand wil een leuk inkomen hebben, én hij wil zich aan een gegeven erecode houden. Die verschillende waarden zijn principieel incommensurabel. Je kunt niet zeggen: drie eenheden “eer” wegen op tegen één eenheid “macht”. Hier bestaat niet één algemene rekeneenheid, en dat betekent dat je dus ook geen algemene besluitvormingstheorie kunt hebben. Uitgesloten.’

Speelt daarin ook mee dat de mens meer belangen heeft dan puur economische?
‘Ja, en ook dat iemand niet de hele dag zit te rekenen achter een telraam. Een Indiase boer staat ’s ochtends niet op en denkt: hoe kan ik vandaag tegen minimale inspanningen de opbrengst van mijn land maximeren. Zo werkt het niet. Maar wel van: oei, vandaag kreeg ik wat minder dan ik de vorige keer kreeg voor hetzelfde werk, wat kan ik daaraan doen? Ik denk dat mensen meestal geen economische maximaliseerders zijn, dat ze niet steeds calculerend en rationeel zijn. Ze zijn wel waakzaam en beramend.

Beramen is een mooi woord; het duidt aan hoe in familieromans ouders intrigeerden om een goede partij te vinden voor hun huwbare kinderen. “Beramen” is niet “rekenen” maar eerder “berekenen”, menselijke verhoudingen manipuleren ten eigen voordele. En “alert” impliceert dat je meestal pas in beweging komt als er iets misgaat. Ook dat is iets algemeen menselijks. Waarop dat beramende en alerte gedrag gericht is, verandert met de maatschappelijke context. Die huwelijksintriges waren vooral gericht op het behoud en uitbreiden van grondbezit. Nu gaat het vaker over carrière maken in een onderneming of het verschalken van een aantrekkelijke minnaar (m/v) of een goede commerciële transactie rondmaken.

Je moet als sociale wetenschapper goed opletten hoe mensen hun belang in de gaten houden. Je moet door een dik waas van sentimentalisme heen kijken. Van “dat simpele jagersvolk gaat zo nobel met de natuur om”, of “in de Middeleeuwen werden mensen bewogen door een diep doorleefde vroomheid”, en dergelijke verheven gedachten. Meestens flauwekul.’

Wat behoort er nog meer tot de methode-De Swaan?
‘Ik zou zeggen dat sociale wetenschappers moeten streven naar een omvattende theorie van menselijke samenlevingen. Er zijn al enkele fragmenten, maar die theorie is er in zijn geheel nog niet en komt er misschien ook niet. Toch moeten we proberen om over het avontuur van de diersoort mens in deze wereld samenhangende, geldige, algemene inzichten te bereiken.

Joop Goudsblom, mijn oudere broer in de wetenschap, koos als centraal idee de toenemende beheersing van het vuur. Zijn uitgangspunt: alle menselijke groepen konden en kunnen vuur maken en toepassen, en er is geen enkele andere diersoort die dat ook kan. Dat is een prachtig onderscheid, een empirisch verschil tussen mensen en andere dieren. Het is bovendien van essentieel belang omdat de beheersing van vuur ons waarschijnlijk een voorsprong heeft gegeven op al die andere roofdieren. En dat vuur zit nu samengebald in de atoombom. En ook in een aansteker. Daar heb je zo’n draad, uitgesponnen over de hele menselijke geschiedenis, die ooit deel zal zijn van het grote tapijt, met gaten en flarden, van sociaalwetenschappelijke kennis.

Dit is een andere manier van kijken dan onderzoek dat helemaal wordt gestuurd door de actuele maatschappelijke vraag. Praktisch al het sociaalwetenschappelijk onderzoek wordt nu ingegeven doordat politici denken dat er een probleem is. Terwijl wát politici denken dat een probleem is, zelf een sociologisch te verklaren probleem hoort te zijn.’

Hoe bedoelt u?
‘We hebben allerlei mogelijke moral panics. Een van de steeds maar terugkerende is het zedeloze meisje, of de criminele achterstandsjeugd of de vervlakking van de cultuur – om maar drie thema’s te nemen met een pessimistische blik op de wereld. Waarom komen ze steeds terug? De mensen die alarm slaan, kunnen zich misschien daarmee verheffen als bijzonder zedelijk, of ze kunnen proberen onwillige pubers te disciplineren tot oppassende arbeiders, of ze kunnen hun geprivilegieerde positie rechtvaardigen met hun verfijnde smaak. Ik zeg niet dat al die problemen ten onrechte gesignaleerd worden, maar het feit dat ze gesignaleerd worden, is voor sociaal onderzoek zelf een te onderzoeken feit.’

Wat vuur was voor Goudsblom, wat is dat voor u?
‘Ik weet niet of ik zo’n interessante stelling heb als hij. Het zijn bij mij vaak heel simpele constateringen. Voor mijn studie De woorden van de wereld was dat een doodsimpele constatering: er zijn vijf, zesduizend verschillende groepen mensen die elk een andere taal spreken en elkaar niet verstaan. Doordat er meertalige mensen zijn die de verbinding tussen die groepen onderhouden valt de mensheid niet in duizenden groepjes uiteen. Als je dan naar die verbindingen kijkt, zie je een sterk geordend systeem, en dat is het wereldtalenstelsel. Dat was
nog niet eerder zo gezegd.’

Zit er een bepaald soort idealisme achter uw werk?
‘Ik ben van de droevere en wijzere school die zijn idealen heel kleintjes formuleert, omdat we door een eeuw van opgeblazen grootspraak zijn heengegaan waarin allerlei idealen in hun tegendeel zijn gekeerd. Daarom houden we het heel kleintjes. We hopen natuurlijk dat mensen een beetje voorzichtig met elkaar zijn. Als we iemand horen over een samenleving van Vrijheid, Rechtvaardigheid en Gelijkheid, zien wij daarachter de goelags al opdoemen. Daarom gebruiken we kleine woordjes. Daarom maak ik ook veel gebruik van ironie en scepsis, literaire stijlmiddelen. En ook omdat je je medemens nooit wilt vervelen.’ ●


F O L I A O N D E R V U U R
Abram de Swaan: ‘Aan de Universiteit van Amsterdam ontbreekt een levendig debat over het beleid in onderzoek en onderwijs. De universiteit wordt autoritair geleid. En dat komt omdat de bestuurders onvoldoende weerwerk krijgen. Er zijn wel vertegenwoordigende raden, maar studenten en personeelsleden nemen de moeite niet om hun afgevaardigden daarin te kiezen.Wat er vervolgens op die vergaderingen wordt besproken, blijft daarbuiten volstrekt ongeweten.

Er is geen openbare discussie in de universitairegemeenschap. Het universiteitsblad dat de drager daarvan zou moeten zijn, Folia, faalt daarin op de allermiserabelste manier. Folia heeft onder de vorige hoofdredactie de universitaire nieuwsvoorziening schromelijk verwaarloosd. Er was alle aandacht voor artikelen over lifestyle, maar dat kunnen de studenten nu net veel beter lezen in al die andere bladen, gratis of niet, en volop zien op tv.

Je leest in Folia haast niets over de verdwijning van drie leden van het College van Bestuur of over hun opvolging, nog geheimzinniger dan het politbureau onder het sovjetbewind en minstens zo spannend. Waarom geen wekelijks bericht uit de slangenkuilen van het Maagdenhuis, de Bullewijk en de Wibautstraat? Roddels van de faculteiten, uitgelekte plannen over de samenwerking met de VU (is er een derde in het spel?), ontvreemde rapporten uit de Watergraafsmeer...

Kortom, kopij genoeg voor de redactie, en de lezer hoeft zich geen ogenblik te vervelen. Achter al dit soort nieuws gaat een werkelijk belang schuil: Folia moet weer het universiteitsorgaan worden dat de openbare discussie binnen de universitaire gemeenschap op gang brengt. Dat is de eerste voorwaarde voor een grotere zeggenschap van personeel en studenten aan de UvA.’