jjjjjjjjjjjjjjjjjjjjjjjjjjjjjjjjjjjjjjj

Met een rugzak om naar het einde van de nacht

Vanaf september 2007 reis ik een aantal maanden door het Midden Oosten, Iran, Pakistan en India. Op deze blog kun je mijn sporen volgen
Hier zijn trouwens foto's te zien.

dinsdag, januari 29, 2008

Verassing in Mamalapuram

Na alle ophef in de reisgids, moest een bezoek aan de kusttempel van Mamalapuram wel op een teleurstelling uitlopen. De 'world heritage listed' kusttempel is klein en niet meer in gebruik, de beeldhouwerken zijn door de zeelucht sterk verweerd en van de bijzondere ligging ('majestic facing the sea') is weinig te merken: om de tempel tegen de zee te beschermen is er een brede dam rond het heiligdom gebouwd, met een groot grasveld en een rij bomen, die het uitzicht op de Golf van Bengalen wegnemen.

Teleurgesteld loop ik naar het ander monument waarvoor mijn kaartje geldig is: de Vijf Ratha's - ik heb geen idee wat ik moet verwachten en weet nauwelijks waar het is. Als ik een stuk landinwaards ben, vraag ik aan twee schoolkinderen de weg. Ze lopen met me op en vragen mij vervolgens om geld, een balpen, een ijsje en een chocolade bonbon. Als ik zelfs dat niet wil geven, dan willen ze op de foto. Tussen de palmbomen, aan de voet van een heuvel zie ik een in de rotsen uitgehouwen sculptuur. Volgens een toeristenechtpaar ben ik er echter nog niet. 'Het ligt direct na de watertoren, niet ver,' verzekert dan man me.

De vijf ratha's blijken in de vijf kleine tempeltjes te zijn, ieder uit een stuk graniet gehouwen. Daartussen staan een uit de rotsen gehouwen olifant en een koe. Omdat de tempels honderdenjaren onder het zand verborgen waren, zijn de reliefen goed bewaard. Mannetjes en vrouwtjes met ronde buiken, ronde heupen, brede grijnzen en uitpuilende ogen - waarschijnlijk goden.

Op de terugweg, zie ik een tempel op een heuvel - en als ik boven ben, opent een wereld zich. Tussen de bomen, tussen de heuvels zie ik grotten, op de toppen van andere heuvels staan ook tempels, en als ik me omdraai, zie ik voor het eerst wilde apen. Voor iemand die eerder wilde apen heeft gezien, is het waarschijnlijk even bijzonder als een amsterdammertje voor een Amsterdammer, maar ik kan alleen maar denken: Apen, Apen! Ik loop verder, zie een grot vol reliefen, een afbeelding van een liggende god, een slagveld - ik loop verder, naar een ander tempeltje, langs een andere grot met in de rotsen uitgehouwen tavrelen, en van tijd tot tijd kom ik langs een kolonie apen.

Als de zon onder gaat, wil ik gaan zwemmen. Het strand ligt vol met koeievlaaien, kappotte netten, vissersboten en hout. Er loopt een Europese krishna met zijn vriendin. Alle Europese mannen hebben hier lange haren, of toch minstens een kleurige weide broek, denk ik. Vanwege de hoge golven kan ik niet ver de zee in. Als tot mijn kuiten het water inloop, slaat een golf mij al om. Volgens de reisgids heerst er een sterke stroming en verdrinken er te vaak zwemmers - laat ik de reisgids nu maar wel geloven en voorzichtig zijn, denk ik.

In het restaurant zit ik 's avonds met een schot aan tafel. Ik kan hem net als de Indiers slecht verstaan. Hij heeft de afgelopen weken het hele zuiden van india bereisd, twaalf jaar gelegelden was hij zes maanden in het noorden. Het gesprek komt op Cape Comorin, het uitsterste zuidpuntje van het subcontinent. 'Thats an horrible place', vertouwd hij me toe. 'Why,' vraag ik. 'Because it's disgusting.' 'Hoezo?' 'I mean, there is no antmosphere'. Waarom? 'All those new buildings.'

Even later komt er een Engels echtpaar binnen, voormalige hippies, na hun pensioen terug in India. De schot kan met de vrouw zijn afkeer van het massatoerisme delen. Dat gaat als volgt. De schot noemt de naam van de een strand, in Goa, in Kerala. Waarop de vrouw hoofdschuddend antwoord. 'I kown, Iknow, They said to me, don't go back, but we went. And was horrible, horrible.' Ik grijns en eet een stuk vers gevangen tonijn.

zondag, januari 27, 2008

Een neuroot in de Chaos - Aankomst in india

Backpackers slaan reizen over land hoger aan dan met het vliegtuig. Wie zich per taxi, bus, trein, of voet van a naar b voortbeweegt, ziet het landschap aan zich voorbij trekken, de culturen veranderen en ervaart the 'places in between'. In het klinisch vliegtuig gebeurt er niets. Kortom: over land ervaar je de charme van het reizen, met een vliegtuig verplaats je je.

Het vliegtuig heeft echter zijn eigen charme. Los van de fascinerende uitzichten op tienduizend meter en de totale overgave aan de techniek, is bij de verplaatsing per vliegtuig de overgang groter: na de landing bevind je je opeens in een andere wereld. Hierdoor is de verwondering (en soms de vervreemding) van de reiziger groter en bepaalde eigenschappen van de plaats waar je vandaan komt duidelijker.

Vrijdag vloog ik van Amman naar Chennai, het vroegere Madras in Zuid-India. Ik landde in de vroege ochtend van zaterdag 26 januari. Zoals altijd wanneer ik 's nacht ergens aankwam, nam ik me voor om door 's nachts te halen. Toen ik het viegtuig uitliep, voelde het alsof ik een tropische kas binnenkwam.

Aan mijn Jordaanse verkoudheid had ik een slecht functionerend oor overgehouden, maar dat was niet de enige reden dat ik de vrouw in sari achter mij in de rij slecht kon verstaan. We stonden voor het immigratieloket en ik moest weten wat ons vluchtnummer was; toen ik het haar vroeg, antwoordde ze in ongetwijfeld feilloos Engels met een onverstaanbaar Indiaas accent.
In de aankomsthal draaide de bagageband. Een voor een gleden de koffers, tassen, rugzakken en kartonnen dozen op de band. Mijn tas was er nog niet; en toen tien minuten later de laatste koffer op de bagageband gleed was mijn tas er nog steeds niet. De douanebeambte verliet zijn kantoortje. 'Is that al?', vraag ik. 'Yes,' antwoordde hij. 'But my bag is not here.' 'The plane is empty. You can complain over there', en hij liep weg. Ik wil niet klagen, dacht ik, ik wil mijn tas, dacht ik, toen ik nog een keer naar de lege bagageband liep, kwam een medewerker van Air Arabia naar me toe. Het was een donkere jongen in alledaagse kleren, op zijn voorhoofd zat een horizontale witte streep; ik wilde zeggen dat hij even het vuil van zijn voorhoofd moest vegen, maar bedacht me toen dat het wel iets met het geloof te maken zou hebben.

Terwijl hij mijn gegevens opnam, bleef hij stoicijns, alsof het de normaalste zaak van de wereld was, en hij verzekerde me dat mijn rugzak er morgen was. Toen hij zag dat ik niet gerustgesteld was en bijna tegen de bagageband schopte, liet hij zijn baas komen, die straalde de zelfde rust uit. Hij beloofde me nog om vandaag naar het hotel te bellen, als de bagage was gevonden.

Met in mijn buik een Indiaas ontbijt, in mijn rukzakje twee dikke truien, om mijn middel een jas en om mijn onderlijf een zware spijkerbroek, wilde ik, heftig zwetend, een paar uur later een tuktuk (motorriksja) naar de stad nemen. een taxichauffeur verzekerde me dat er geen tuktuks reden, maar hij had niet door dat er een tuktukchauffeur naast hem stond. Ik liep met hem naar de standplaats, terwijl we over de prijs onderhandelden. Na drie en een halve maand in het Midden Oosten dacht ik alle afdingargumenten gehoord te hebben, maar de chauffeur kwam met een nieuwe: hij was de leider van de vakbond voor tuktukchauffeurs en kon mij dus onmogelijk voor 250 rupees naar het centrum brengen.Even later draaiden we door een paar kuilen de weg op, onmiddelijk hoorde ik achter me iets hard toeteren; een grote bus met afgebladderde rode verf en zonder ramen en deuren haalde ons rechts in. 'In India rijdt men links, als in iedere voormalige Britse kolonie', bestefte ik. (Later op de dag volgenden er nog een aantal ah-erlebnissen, zoals de koeien die vrij door de stad lopen). Het verkeer reed toeterend door elkaar. Langs de weg stonden mannen in overhemd, met een doek om de middel, waaruit dunne zwarte beentjes staken. De gebouwen langs de kant van de weg waren fel gekleurd; reuzachtige bomen met weide kruinen en lange, slanke palmbomen. Toen we langs een rivier reden, stonk het opeens naar een dood riool; op de oevers stonden huisjes van palmbladeren, tussen de huisjes lag plastic in duizend verschillende kleuren. Dichter bij het centrum werden de straatjes nauwer; de vakbondsleider manouvreerde op hoge snelheid door stilstaand verkeer, tot we opeens bij het hostel kwamen.

Het was vol; ik besloot naar een andere hotel te lopen. Op de stoep lagen mensen te slapen, gewikkeld in doeken; en vrouw met een kindje ernaast, een oude man met wit haar en een witte baard. Later, nadat ik een hotel had gevonden en over straat liep, zag ik dat de daklozen (kastelozen?, vroeg ik me af) waren wakkergeworden, een vrouw verwarmde water op een houtvuur, een ander wast haar kinderen; langs de muren liggen hopen stinkend afval, met af en toe een drol er tussen. Een paar jongens wilden dat ik een foto van hen maakte.

Ik liep richting de zee, langs een klein tempeltje waarvoor een man in een oranje doek wierrook brandde, langs lange muren met opschriften in het Tamil alfabet, langs winkeltjes als loketten aan de straat, langs een bioscoop van modern beton en langs de mooiste koloniale gebouwen, in de meest verschikkelijke staten van verval - van een was alleen de gevel opnieuw geverfd. In een toren met sikkelmaantjes op het dak vroeg ik of dit een moskee was. 'Nee een kantoor', antwoordde een man achter een tafel me, 'vroeger was het een moskee.'

Hoe dichter ik bij het strand kwam, hoe rustiger de straten werden. Agentel leidden het verkeer om. De boulevard was leeg, langs beide zeiden van de weg stoinden lange rijen mensen. Een vrouw verkocht vlaggetjes van India. 'Spreekt u Engels', vroeg ik aan een man. Hij knikte heftig, bijna alsof ik hem beledigd had. Toen ik vroeg wat er an de hand was, zei hij met een bijna onverstaanbaar Indiaas accent iets over praalwagens en een optocht. Even later vlogen drie antieke vliegtuigen in formatie over. Groepen meisjes in klederdacht liepen over de weg, soms hielde ze even stil en maakten ze een dansje. De wagens volgde; een met een tank erop, een met reclame voor een regio, bijna allemaal met het portet van een dik lachend mannetje met een grote zonnebril en een bloemenketting - de minister-president van Tamil Nadu, ondekte ik later.

Na even het strand bezocht te hebben - visstalletjes, kralenwinkeltjes, waarzeggers en in hun kleren zwemmende Indiers - dat drie jaar geleden overspoeld werd door de Tsunami, dreven de hitte en de moeheid met terug naar het hotel. Overdag sliep ik twee keer een uurtje, zodat ik 's nacht goed zou kunnen slapen. Tussendoor kocht ik in een modern winkelcentrum Selected Stories van Tagore, de grote man van de Indiase literatuur. De bagageafdeling van Air Arabia bleek niet naar het hotel te hebben gebeld, en op kantoor namen ze de telefoon niet op

Ik lag echter de hele nacht wakker, vanwege de hitte, vanwege de stress over mijn rugzak (ik belde drie keer de mobile telefoon van de jongen van Air Arabia, pas om vijf uur vertelde hij me dat mijn tas was aangekomen), vanwege de muggen (drie en een halve maand lang had ik met allerlei anti-malaria- en muggenafweermiddelen in mijn rugzak door het Midden Oosten gewandeld, maar toen ik hen nodig had, was mijn tas er niet), en vanwege de kakkerlakken - ik wist niet of het normaal was dat er kakkerlakken over je bed kropen, en wist dus niet of ik bij de eigenaar van het hotel kon klagen.

toen ik om half zes op het vliegveld aankwam, liep ik direct naar het bagagedepot, zag mijn tas en wilde hem meenemen. de bediende bezweerde me echter dat dat niet kon: eerst moester er nog wat papieren getekend worden. De papieren lagen volgens hem op het kantoortje van de vliegtuigmaatschappij - dat ik echter niet kon vinden. Toevallig kwam ik de jongen die me de vorige dag had geholpen tegen. Hij kwam na een kwartier met de papieren en ging langs verschillende belangrijke mannen van de douane die het formulier allemaal moesten lezen, er een stempel op moesten zetten en hen moesten tekenen. Rond zeven uur was ik terug in mijn hotel.

zondag, januari 20, 2008

Een lange strandwandeling

Toen ik gisterochtend wakker werd, stond het vooruitzicht om de dag op een kameel door te brengen me opeens ontzettend tegen. Het was nog koud in Wadi Rum - een natuurgebied in de Jordaanse woestijn, bij ons westerlingen vooral bekend uit de film Lawrence in Arabia, die daar begin jaren zestig is opgenomen. Ik had die nacht onder een paar dikke dekens in een tent geslapen. Nadat ik had ontbeten, hummus uit blik, gehaald bij de plaatselijke kruidenier, en ik de eerste bussen naar Aqaba en Amman aan me voorbij had laten gaan, besloot ik af te stappen van mijn voornemen een kameel te beklimmen. Met de eerste jeep die langs kwam, liftte ik naar de snelweg, waar ik de gedeelde taxi nam, naar Aqaba, Jordanies enige havenstad, aan de Rode Zee.

De vorige dag had ik een wandeling van zes uur door de woestijn gemaakt. Over een grote vlakte, tussen rotspartijen door, over met dorre boompjes begroeide zandduinen, door een vallei, om vervolgens de Seven pillars of Wisdom te ronden (naar de autobiografie van T. E. Lawrence - waarom de rotsen zo heten weet ik niet, noch welke van de talloze vrijstaande rotsen de zeven pilaren vormen), terug naar het bezoekercentrum. Onderweg kwam ik bedoeinen tegen die me uitnodigden voor de thee. Een vrij uitputtende wandeling, vooral omdat je op de duinen en de grote vlakten wegzakt in het zand.

De woestijn van de Wadi Rum Protected Area, zoals het officieel heet, heeft iets paradoxaals: hoe alleen je ook bent, en hoe weids het uitzicht ook is, je bent je altijd bewust van menselijke aanwezigheid, omdat er overal voetstappen zand staan en er af en toe afval ligt, alsof je over het strand van Zandvoort wandelt. Je heb het gevoel dat er ieder moment naast je een jeep kan stoppen, die een buslading fotograferende en schreeuwende toeristen uitspuugt.

De laatste weken is het abnormaal koud in het Midden Oosten - ik hoorde een gister een verhaal dat in Syrie de eersten aan de kou zijn overleden -, vooral in de binnenlanden, en dat is vervelend, omdat de steden er niet op zijn ingericht. Het leven speelt zich grotendeels op straat af, de theehuizen zijn slecht of niet verwarmd en je hebt geluk als met een verwarmede hotelkamer. Ik was al behoorlijk verkouden en de lange wandeling plus de nacht in de tent droegen niet bij aan een snel herstel. Gelukkig is het in Aqaba wat beter.

Vandaag heb ik mijn visa laten verlengen, zonder enige problemen met de bureaucratie. Ik blijf nog tot vrijdag in deze regionen, een beetje op het strand zitten met een waterpijp en De Broers Karamazov, met het uitzicht op Israel, of voetbalkijken in een van de talloze teehuizen - vandaag begint de Africa Cup, en dat leeft hier meer dan in Europa. Jordanie heb ik na anderhalve week wel gezien. Het land stelt me een beetje teleur - je wordt hier niet meegesleurd in het dagelijks leven, zoals in Iran of in Syrie; gastvrijheid houdt hier in dat je honderd keer op een dag 'welcome in Jordan' te horen krijgt. De woestijn is weliswaar mooi, maar omdat ik een beetje grieperig ben, is het niet verstandig om er om in de kou lange tochten te ondernemen.

De laatste dagen in Jordanie voelen een beetje als wachten. Vrijdag begint namelijk een nieuwe fase van de reis. Ik vlieg naar India, naar Chennai (Madras), in het zuiden, de vierde stad van het land. Toen ik het ticket boekte had ik geen idee wat ik bij me bij Madras moest voorstellen, maar toen in boven op een berg in Petra met een Wallstreet-bankier met Indiase roots mijn reisplannen besprak, adviseerde hij me om daar te beginnen. Hopelijk heeft hij een beetje dezelfde ideeen over reizen als ik.

donderdag, januari 10, 2008

Cirkelen rond het centrum van de wereld

Er is een leugen die ik maar niet over mijn lippen kan krijgen, namelijk dat ik moslim ben. Daardoor kon ik de tombe van Imam Reza in Masshad (Iran) niet bezoeken, kwam ik niet verder dan de achterste muur van de binnenplaats van het heiligdom dat in Shiraz aan zijn broer is gewijd. En kon ik in Jeruzalem de koepelmoskee op de Tempelberg niet van binnen bekijken (het complex eromheen is op bepaalde uren van de dag wel toegankelijk voor niet-moslims).

'You just should have said that you are muslim. They will only be happy', zei een vriend in Tehran, toen ik net uit Masshad kwam. Volgens een vriend in Esfahan moest ik tegen de bewaker gewoon in het Arabisch zeggen 'Er is geen god dan Allah en Mohammed is zijn profeet.' En een man die ik in een reisbureau in Masshad trof adviseerde me om bij het vallen van de avond naar het heiligdom te gaan. In de avondschemering zou ik probleemloos voor een Pers kunnen doorgaan.

Heel erg vond ik het niet, dat ik een paar heilige plaatsen in Iran niet mocht bezoeken. Jammer, maar helaas. Ik had immers nog nooit van de heiligdommen gehoord, todat ik die kant op trok. Ik kon leven met de beschrijving in de Lonely Planet (van beide tombes) dat je er duizelig kon worden van de spiegelmozaieken.

Maar met de Rotskoepelmoskee in Jeruzalem was het anders. Het staat symbool voor de stad zoals de Eiffeltoren symbool staat voor Parijs, de pyramides voor Egypte en de Twin Towers - ooit - voor New Yorkl. Bovendien gaat er iets mytisch vanuit. In de middeleeuwen beschouwde men de plaats als centrum van de wereld is. Je kunt er de voetstappen van Mohammed zien. De plek speelt een prominente rol in de oude geschiedenis (de tempel van de Joden is er tot twee keer toe verwoest, de twee verwoesting luidde de diaspora in) in mytische en moderne literatuur (zoals Mulisch Ontdekking van de Hemel) en de geschiedenis van het heden: in de moslimwereld zien velen het als een schande dat een van hun heiligste plekken door "de joden" wordt gecontroleerd. - Kortom, ik moest en zou de moskee op de Tempelberg in. Hij doet zelfs het bloed van een ongelovige sneller stromen.

Toen ik rond kerst voor het eerst een paar dagen in Jeruzalem was, overwoog ik mijn talibanpyjama (gekocht in Kerman) aan te trekken, een tulband op mijn hoofd te zetten en gewoon naar binnen te lopen. Toen ik mijn uitrusting bijelkaar zocht en hem aan wilde trekken, leek me dit toch wat al te hoopvol. Ik zag mezelf opeens voor me als een soort detective die onopvallend in een te grote regenjas en met een te grote hoed over zijn hoofd in een cafe achter krant met twee gaten erin iemand bespioneert, of als Jansen en Janssen die op de souq ergens in het Midden Oosten door de lokale bevolking worden uitgelachen omdat ze er in traditionele kleding rondlopen.

Nee, bedacht ik me, ik moest er gewoon aankomen met het verhaal dat ik moslim was - en dat verhaal moest ik zo overtuigend mogelijk brengen. "Ik ben in Iran bekeerd", nam ik me voor om te vertellen, toen ik door de nauwe straten van de oude stad naar de moskee liep, "en ik weet nog niet precies hoe alles werkt, maar ik ben moslim" - "You can't enter here. Only for moslims", zei de Israelische agent nog voordat ik bij de ingang van het complex was. Met mijn mond vol tanden droop ik af.

Twee weken later, ik had inmiddels het complex rond de moskee bezocht, was ik terug op de tempelberg. Ik verzon een iets beter verhaal over mijn overgang naar de Islam (rond mijn zestiende had ik een vriend die moslim was, vanaf toen raake ik geintrigeerd door het geloof), haalde in een internetcafe wat feitjes over de Islam en het leven van de profeet op en besloot gewoon met de toeristen om half een naar binnen te gaan, zodat ik geen Israelische agenten, maar alleen de bewaker hoefde te overtuigen. Nadat ik een paar keer rond de moskee was gelopen, en de binnenplaats redelijk was volgestroomd met toeristen, besloot ik het er eindelijk op te wagen. Ik moest het tenminste geprobeerd hebben. Ik besloot nog een keer rond de moskee te lopen, om op mijn doel af te gaan zoals een roofvogel op zijn prooi. Toen ik weer bij de ingang kwam zag ik dat de bewaker iets verderop met iemand in gesprek was. Ik hoefde alleen maar naar de ingang te lopen, mijn schoenen uit te trekken en naar binnen te gaan... Opeens klampte een vrouw in hoofddoek me aan. Ik was nog maar een paar meter van de ingang. Ze hield haar hand op. 'Bakshees, mister... please some bakshees.'

Ik negeerde haar en liep verder, langs de ingang. Ik kon toch niet naar binnen gaan. Het was volgens mij niet dat ik uitendelijk toch niet durfde. Het was ook niet dat ik er grote morele problemen mee had (Bij de ingang van de binnenplaats staan nog de borden van een aantal jaar geleden, toen iedere bezoeker welkom was. En ik zie niet wat er in die paar jaar in het geloof is veranderd, dat de plaats door een ongelovige nu opeens ontheiligd zou worden.) Het heeft volgens mij meer met een soort gene te maken. Over sommige dingen lieg je niet.